Oversterfte in de Belgische woonzorgcentra

Johan Surkyn
Senior onderzoeker Demografie

Onderzoeksgroep
Interface Demography van de VUB

Update 03/06/2020 23u30

Hoe zwaar zijn Belgische rusthuisbewoners getroffen door sterfte aan Covid-19 in vergelijking met de rest van de bevolking? Tot dusver is die vraag niet echt beantwoord. Het is ook niet zo eenvoudig om er een goed antwoord op te geven. Eerst moet al bepaald worden wat er precies met een rusthuisoverlijden bedoeld wordt: een overlijden in een rusthuisbed of het overlijden van een vaste rusthuisbewoner, ongeacht of dat dan in de vertrouwde omgeving van het rusthuis plaatsvond of in een ziekenhuis. De cijfers die we kennen zijn opgesteld volgens het eerste criterium: “plaats van overlijden” en niet “woonplaats ten tijde van het overlijden”. Daarmee sluit de rapportering van overlijdens door Covid-19 aan bij de courante praktijk. Ook sterftecertificaten die standaard gebruikt worden voor het documenteren van een overlijden door de vaststellende arts, en die tegelijk de wetenschappelijke bron zijn voor de bestuderen van sterfteoorzaken, gebruiken hetzelfde criterium. Dankzij deze bron is bekend dat er al jaren een tendens bestaat waarbij rusthuisbewoners steeds vaker in hun rusthuis overlijden eerder dan in het ziekenhuis. Naar schatting 26% van alle overlijdens, en liefst 75% van de overlijdens van rusthuisbewoners vinden normaliter plaats in het rusthuis zelf en niet in het ziekenhuis. Dit wordt algemeen gezien als een positieve evolutie, en als een verhoging van de kwaliteit van het levenseinde. Een visie die de laatste maanden wellicht geregeld, en al dan niet terecht, in vraag gesteld werd.

Waarom dan oversterfte berekenen naar woonplaats?

Om een idee te krijgen van de periodieke oversterfte door Covid-19 in de woonzorgcentra is plaats van overlijden geen geschikt criterium. Periodieke oversterfte wordt berekend door het aantal overlijdens in de periode van midden maart tot midden mei van dit jaar te delen door het overeenkomstig aantal overlijdens gedurende dezelfde periode van vroegere jaren. Maar het is niet onwaarschijnlijk dat de pandemie zelf van invloed geweest is op de plaats van overlijden onder rusthuisbewoners, en dat de vergelijking met het verleden daardoor niet goed opgaat. In dat geval zou de berekening van de oversterfte in WZC’s scheefgetrokken worden. Het getal is naar beneden vertekend ingeval er nu meer rusthuisbewoners in een hospitaal overlijden dan in andere jaren, en naar boven als het er in verhouding minder zijn. Het woonplaatscriterium gebruiken voor de berekening van oversterfte vermijdt dit probleem. Weinigen verblijven gedomicilieerd in een ziekenhuis, en hoewel er wel enkele ouderen geweest zijn die uit de WZC’s zijn wegverhuisd, zal dat nauwelijks invloed gehad hebben op de sterftecijfers. Maar vooral inhoudelijk zijn er argumenten om de Covid-19 besmettingen en overlijdens die in een rusthuiscontext waren ontstaan ook met woonplaats ook als criterium te analyseren.

In Nederland wordt vanaf half maart gewag gemaakt van een oversterfte van 53% in de woonzorgcentra, en van 20% in de rest van de bevolking (DS: 30/5/2020). Andere cijfers van het CBS, de Nederlandse tegenhanger van STATBEL, lijken een ruimere afbakening te gebruiken. Ze komen uit op een oversterfte van respectievelijk 50% en 19% [1], wanneer de gemiddelde weekcijfers van week 11 tot 18 vergeleken worden met de eerste 10 weken van het jaar. De Nederlandse cijfers gaan niet uit van plaats van overlijden, maar van zorggebruik. Het gaat dan om personen die vallen onder de Wet Langdurige Zorg (WLZ) die zowel zorg in een instelling omvat (Verpleeg- of verzorgingstehuis, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg), als personen die de volledige zorg thuis ontvangen. Meer nog dan in ons land variëren de Nederlandse cijfers sterk tussen de regio’s en provincies. De oversterfte in de Nederlandse provincies Brabant en Limburg komt voor de WLZ-bevolking uit op ongeveer 84% en voor de rest van de bevolking op 42%. De andere provincies kennen in vergelijking matig tot zeer sterk verlaagde cijfers.

Voor ons land waren deze cijfers nog niet gepubliceerd. Wel wordt het aantal Covid-gerelateerde overlijdens gerapporteerd in de woonzorgcentra (4.790) en de ziekenhuizen (4.552). Daarnaast vielen er nog een honderdtal overlijdens te betreuren op een andere of een onbekende plaats. Het aandeel van de woonzorgcentra (WZC’s) binnen de aan Covid-19 toegeschreven sterfte zou dus zowat 51% bedragen. Maar over het risico om als rusthuisbewoner te overlijden vergeleken met een andere woonplaats zegt dat niet zoveel. Rusthuisbewoners zijn hoe dan ook niet zomaar vergelijkbaar met de rest van de bevolking wanneer het gaat over sterfterisico’s. Uiteraard doordat ze gemiddeld ouder zijn dan de algemene bevolking, maar vooral doordat hun algemene gezondheid en het voorkomen van specifieke nevenklachten (co-morbiditeit) hen in een minder gunstige uitgangspositie plaatst.

In de loop van de komende jaren, en naarmate bijkomende statistische gegevens beschikbaar worden om met al deze aspecten rekening te houden zal de analyse van oorzaakspecifieke Covid-sterfte in de woonzorgcentra ongetwijfeld gemaakt worden, vooral op basis van de overlijdenscertificaten. In afwachting daarvan biedt de berekening van de oversterfte in rusthuizen een manier om toch al zicht te krijgen op de woonzorgcontext voor ouderen als belangrijke factor in de sterfterisico’s tijdens de pandemie.

[1] Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2020/22/sterftecijfers-bij-mensen-met-langdurige-zorg-2020

Op zoek naar cijfers

Het aantal sterfgevallen onder rusthuisbewoners tellen, voor dit jaar en de voorbije jaren lijkt een eenvoudige opdracht, maar dat is het niet. Dankzij een nieuwe oefening van STATBEL op basis van domicilieadressen gelegen in WZC’s konden we zicht krijgen op de overlijdens in woonzorgcentra tijdens de voorbije maanden en jaren. Het gaat om eerste resultaten van deze oefening en helemaal volledig is de analyse nog niet. Zo kon tussen 20% en 25% van de rusthuisbewoners nog niet als dusdanig herkend worden, voornamelijk omdat ze buiten de rusthuizen gedomicilieerd zijn. Daarin speelt het vrij grote verloop van de rusthuisbevolking zeker ook een belangrijke rol. Deze personen kunnen in de gebruikte gegevens voorlopig niet als bewoners geïdentificeerd worden, maar ze worden ook niet geteld bij de overlijdens. De gegevens zijn dus onvolledig, maar niet onvergelijkbaar. Vanwege de onvolledigheid zijn de data niet geschikt om de zuivere aantallen Covid-overlijdens volgens type van woonplaats te tellen. Maar oversterfte berekenen van rusthuisbewoners in de loop van dit jaar in vergelijking met vorig jaar kan wel. Als we ervan uitgaan dat er dit jaar geen plotse grote sprong gebeurde in de domiciliëringsgraad van rusthuisbewoners, dan zal dat ook geen effect hebben op de berekening van de oversterfte. M.a.w., als we twee periodes vergelijken waarin de domiliëringsgraad niet beduidend veranderde, dan zal de oversterfte een goede maat zijn voor het effect van Covid-19 en niet te wijten zijn aan het feit dat ons zicht op de rusthuisoverlijdens slechts voor 75 à 80% compleet is.

Resultaten

Voor zover we kunnen achterhalen wijst niets erop dat er tussen 2019 en het voorjaar van 2020 belangrijke verschillen zijn gegroeid in domiciliëringsgraden van rusthuisbewoners. Er heeft vermoedelijk wel over de jaren heen een geleidelijke toename plaats van domiciliëringen onder invloed van de criteria voor tegemoetkomingen aan rusthuisbewoners of rusthuizen zelf vanuit de overheden. Maar van een kwantumsprong lijkt geen sprake.

De oversterfte tussen week 11 en week 18 van dit jaar in vergelijking met dezelfde weken van vorig jaar bedraagt 101% (verdubbeling) voor personen die via het woondomicilie als rusthuisbewoners herkend werden, en 35% voor de rest van de bevolking. We kunnen dus, onder het voorbehoud dat hierboven gemaakt werd, besluiten dat Covid-19 verantwoordelijk was voor een verdubbeling van het risico om als rusthuisbewoner te overlijden in de loop van deze 8 weken. Dat zou er ook op neerkomen dat de Belgische oversterfte het dubbele van de Nederlandse bedraagt in de WZC’s en net niet het dubbele in de rest van de bevolking. Maar de Nederlandse afbakening is wat ruimer (ook personen die thuis langdurige zorg ontvangen zijn inbegrepen). Ook de vergelijkingsbasis van de CBS-cijfers – de eerste 10 weken van dit jaar, en niet de overeenkomstige 8 weken van vorig jaar – kan wat verschil opleveren. Het zou dus best kunnen dat de Belgische en Nederlandse cijfers in realiteit wat dichter bij elkaar liggen dan de vergelijking doet uitschijnen. Bovendien is Nederland als geheel geen ideaal vergelijkingspunt doordat de Corona-uitbraak sterk regionaal geconcentreerd is. Een beter vergelijkingspunt zijn de provincies Nederlands Limburg en Noord-Brabant, die zowel voor de algemene bevolking als de WLZ-bevolking dicht bij de Belgische oversterfte uitkomen.

Uitsplitsing naar gewest en provincie

Wanneer we de berekende oversterfte uitsplitsen naar gewest, dan bedraagt de Vlaamse oversterfte van rusthuisbewoners 83%, de Waalse 110% en de Brusselse zelfs 195% (een verdrievoudiging ten opzichte van de sterfte in het jaar 2019). Er moet rekening mee gehouden worden dat elke verdere uitsplitsing van de resultaten ook de onzekerheidsmarge doet toenemen. Maar aangezien de dekkingsgraad van de basisgegevens waarop deze oversterfte berekend werd in de buurt ligt van 80% voor Vlaanderen en Brussel, en rond 75% in het Waalse landsgedeelte, kunnen ze toch met vertrouwen gebruik worden.

Tenslotte splitsen we de resultaten nog verder op per provincie. De figuur geeft dan de oversterfte voor de Belgische provincies, aangevuld met Nederlands Limburg. Het valt meteen op dat het Brussels gewest en (Belgisch) Limburg naast een hoge algemene oversterfte ook een bijzonder hoge toename van sterfte in de rusthuizen hebben beleefd, met bijna een verdrievoudiging van de normale cijfers. Eerder verrassend is dat ook Vlaams Brabant, en langs Waalse kant Namen en Luxemburg een hoge oversterfte in WZC’s lieten optekenen, maar zich tegelijk in de middenmoot en zelfs de lagere regionen (Namen en Luxemburg) van sterfte in de rest van de bevolking bevinden. Aan het andere einde van het spectrum laten Antwerpen en West-Vlaanderen de meest gunstige cijfers optekenen in de rusthuizen. Oost-Vlaanderen, dat opvalt doordat er in de algemene bevolking nauwelijks van oversterfte sprake is (een tikje minder dan Luxemburg) en dat ook algemeen de kleinste oversterfte kende, had het zelfs nog net iets beter gedaan wanneer ook de rusthuissterfte verder onderdrukt had kunnen worden. Op de figuur is ook zichtbaar dat Nederlands Limburg zich in deze reeks zowat in het midden tussen de Belgische provincies zou bevinden inzake rusthuissterfte, en boven het gemiddelde in de algemene sterfte. Voor Noord-Brabant zou precies hetzelfde gelden.

Noot: Controle van de Belgische cijfers op basis van het domiciliecriterium

De databank van STATBEL identificeert 107.000 gedomicilieerde rusthuisbewoners op 1 januari van dit jaar. Het aantal bedden in erkende WZC’s zou volgens de Federale Overheidsdienst Gezondheid zowat 144.000 bedragen (80.000 in Vlaanderen, 49.000 in Wallonië en 15.500 in Brussel). Rekening houdend met bezettingsgraden van ongeveer 95% in Vlaanderen en Wallonië en 87% in Brussel, schatten we de rusthuispopulatie op zowat 137.000 personen. Uit gegevens van IMA (Intermutualistisch Agentschap) blijkt dat er ongeveer 127.000 rusthuisbewoners geteld worden in de leeftijdscategorie 65+, maar verder moet ook met een aandeel jongere bewoners (jong-dementie en andere situaties) rekening gehouden worden. De gegevens van Statbel zouden dan ongeveer 78% compleet zijn en bijgevolg 22% van de rusthuisbewoners missen.

De oversterfte onder de rusthuisbewoners in de STATBEL-gegevens bedraagt 3.900 overlijdens in de bewuste acht weken van dit jaar voor een bevolking van 107.000 geïdentificeerde rusthuisbewoners. Geëxtrapoleerd naar de totale 137.000 bewoners van de WZC’s komt dat uit op een geschatte totale oversterfte van net over de 5.000 eenheden. Dat cijfer ligt niet zo veel hoger dan de 4.790 aan Covid-19 toegeschreven overlijdens in

Woonzorgcentra. Opnieuw lijken oversterfte en gerapporteerde gevallen (vermoedelijk + bevestigd) dus tot vergelijkbare cijfers te komen, waarbij het hogere cijfer dat we berekenen op basis van woonplaats ten tijde van het overlijden volledig strookt met de verwachtingen, aangezien een nog onbekend aantal rusthuisbewoners overleed in het ziekenhuis en aldaar in de Covid-rapportering werden opgenomen.

Databronnen:

https://atlas.ima-aim.be/databanken/?rw=1&lang=nl

https://www.ing.be/Assets/nuid/documents/714429_studie_design_ouderenzorg_NL_pages.pdf

http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1414900

https://www.gezondbelgie.be/nl/performantie-van-het-belgische-gezondheidssysteem/specifieke-zorgdomeinen/zorg-voor-ouderen

https://www.vlaamse-ouderenraad.be/onderzoek/welzijn-gezondheid-en-zorg/steeds-minder-bewoners-van-woonzorgcentra-overlijden-het